Duidelijke taal voor iedereen: het ERK-taalniveau achter begrijpelijke teksten

Duidelijke taal voor iedereen: het ERK-taalniveau achter begrijpelijke teksten

Duidelijke taal voor iedereen: het ERK-taalniveau achter begrijpelijke teksten

Ontdek wat is b1 en leer hoe je duidelijker schrijft. Je krijgt praktische tips, voorbeelden en tools om teksten voor iedereen begrijpelijk te maken.

Benieuwd wat B1-taalniveau is en waarom het zoveel verschil maakt? Deze blog laat zien hoe je met gewone woorden, korte actieve zinnen en een logische opbouw voor een brede groep helder schrijft. Met concrete voorbeelden, simpele sjablonen en handige tools maak je vaktaal begrijpelijk, test je je tekst snel en voorkom je misverstanden. Zo begrijpt je lezer sneller wat hij moet doen – op web, in brieven en formulieren.

Wat is B1-taalniveau (ERK)

Wat is B1-taalniveau (ERK)

B1 is het taalniveau waarop je de hoofdzaken begrijpt van duidelijke, standaardtaal over onderwerpen die vaak voorkomen op je werk, op school of in je vrije tijd. Het hoort bij het Europees Referentiekader voor de Talen (ERK), een schaal die loopt van A1 (beginner) tot C2 (near-native). B1 zit in het midden: je bent verder dan basis (A2) maar nog niet gevorderd (B2). Op B1 kun je meestal meedoen aan alledaagse gesprekken, je redden in veelvoorkomende situaties, eenvoudige, samenhangende teksten schrijven en je mening geven met korte redenen of voorbeelden. In heldere communicatie wordt B1 ook gebruikt als maat voor begrijpelijkheid: als je op B1 schrijft, kan een brede groep lezers je boodschap zonder moeite volgen.

Dat betekent dat je gewone woorden kiest, zinnen kort en actief houdt, je tekst logisch opbouwt en vaktermen kort uitlegt als je die echt nodig hebt. Voor jou als taalleerder is B1 vaak het moment waarop je zelfstandig functioneert in het dagelijks leven, informatie op websites of in brieven begrijpt en gesprekken volhoudt zonder steeds te schakelen naar je moedertaal. Voor jou als schrijver of communicatieprofessional is B1 een praktische standaard voor webteksten, brieven, formulieren en instructies, omdat je zo misverstanden voorkomt, vertrouwen wekt en meer mensen bereikt met dezelfde boodschap.

Definitie en plaats binnen A1-C2

B1 is het niveau waarop je als zelfstandige gebruiker van een taal functioneert. Binnen het Europees Referentiekader voor de Talen (ERK) loopt de schaal van A1 en A2 (basis) via B1 en B2 (zelfstandig) naar C1 en C2 (vaardig). B1 staat onder B2 maar duidelijk boven A2. Op B1 begrijp je de hoofdzaken van duidelijke standaardtaal over werk, school en alledaagse onderwerpen, kun je je redden in veelvoorkomende situaties, eenvoudige samenhangende teksten schrijven en je mening geven met korte redenen.

Vergeleken met A2 maak je langere, beter verbonden zinnen en red je je zonder constante hulp. Vergeleken met B2 mis je nog nuance, snelheid en complexere woordenschat. B1 wordt vaak gezien als praktische drempel: je kunt zelfstandig meedoen in het dagelijkse leven en informatie effectief verwerken.

Waarom B1 belangrijk is voor duidelijke communicatie

B1 is belangrijk omdat je met eenvoudige woorden en korte, actieve zinnen meer mensen bereikt en minder misverstanden veroorzaakt. Je boodschap kost minder denkkracht om te verwerken, waardoor lezers sneller begrijpen wat je bedoelt en makkelijker een actie nemen, zoals een formulier invullen, een afspraak maken of een product kiezen. Dat scheelt tijd, vragen aan de klantenservice en fouten in processen. B1 sluit bovendien aan bij hoe mensen echt lezen: vluchtig, op hun telefoon en vaak onder tijdsdruk.

Door vaktaal kort uit te leggen en je tekst logisch op te bouwen, houd je iedereen aan boord, inclusief anderstaligen en lezers met minder taalvaardigheid. Ook online werkt B1 in je voordeel: duidelijke koppen en begrijpelijke zinnen verbeteren de scanbaarheid, de gebruikerservaring en vaak ook je conversie.

Voor wie B1 bedoeld is

B1 is bedoeld voor een brede groep lezers: mensen die Nederlands als moedertaal hebben en snel tot de kern willen komen, én anderstaligen die de taal al redelijk beheersen. Je bereikt ermee klanten, patiënten, ouders, bewoners en collega’s die weinig tijd hebben of niet dagelijks met vaktaal werken. B1 past bij teksten van overheid, zorg, onderwijs, banken en webshops, maar ook bij interne communicatie, handleidingen en formulieren.

Het is ook waardevol als je rekening wilt houden met mensen die moeite hebben met lange zinnen, complexe woorden of lezen op een klein scherm. B1 is niet kinderachtig: je vertelt hetzelfde, maar helder en direct. Zo zorg je dat je boodschap voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is en dat je minder hoeft uit te leggen achteraf.

[TIP] Tip: Gebruik alledaagse woorden en korte zinnen; vermijd vakjargon en bijzinnen.

Wat kenmerkt B1-teksten

Wat kenmerkt B1-teksten

B1-teksten zijn helder, direct en makkelijk te volgen, ook als je weinig tijd hebt. Je leest gewone woorden die je dagelijks tegenkomt en zinnen die kort en actief zijn, zodat je zonder moeite de kern begrijpt. Elke alinea behandelt één duidelijk punt en de opbouw is logisch: eerst het belangrijkste, daarna details of uitzonderingen. Signaalwoorden zoals daarom, maar en bijvoorbeeld helpen je door de redenering. Jargon en afkortingen leg je kort uit of vervang je door begrijpelijke alternatieven. Voorbeelden en concrete stappen maken abstracte informatie tastbaar, terwijl getallen en data afgerond en uitgelegd worden zodat je ze snel kunt plaatsen.

B1-teksten vermijden vage taal en lange bijzinnen; ze gebruiken werkwoorden in plaats van zelfstandige naamwoorden, noemen wie iets doet en geven een duidelijke actie als dat nodig is. Koppen, witruimte en duidelijke links ondersteunen het lezen op een scherm. Zo kun je informatie sneller scannen, beter onthouden wat ertoe doet en zonder twijfel de juiste stap zetten.

Woordkeuze en zinsbouw (actieve vorm, zinslengte)

Schrijf op B1 met gewone woorden die iedereen kent en kies concrete werkwoorden boven lange zelfstandige naamwoorden. Gebruik de actieve vorm zodat je duidelijk maakt wie iets doet; je zegt bijvoorbeeld dat je het formulier verstuurt, niet dat het formulier wordt verstuurd. Houd zinnen kort, gemiddeld zo’n twaalf tot vijftien woorden, en behandel per zin één idee. Plaats de belangrijkste informatie vooraan en vermijd stapels bijzinnen en overbodige details.

Als je toch een vakterm nodig hebt, leg die kort uit in eenvoudige taal. Gebruik signaalwoorden als daarom en maar om verbanden helder te maken, en let op ritme: afwisselend kort en middel-lang leest prettig. Zo blijft je tekst bondig, direct en makkelijk te volgen voor een brede groep lezers.

Structuur en opmaak voor leesbaarheid

Een goede structuur helpt je lezer snel te vinden wat hij zoekt. Begin met de kern en werk daarna naar details en uitzonderingen. Gebruik duidelijke koppen die vertellen wat volgt, houd alinea’s kort met één hoofdgedachte en zorg voor witruimte zodat je ogen kunnen pauzeren. Zet belangrijke acties en contactinformatie op een vaste plek en maak knoppen en links meteen herkenbaar.

Op mobiel werkt het extra goed als je koppen kort houdt en zinnen niet te lang maakt. Kies een goed leesbaar lettertype, voldoende contrast en een prettige regellengte, zodat je niet hoeft te turen. Waar het kan, bundel je informatie in overzichtelijke stappen of lijstjes en herhaal je cruciale termen consequent, zodat je tekst scanbaar en voorspelbaar blijft.

Verschil tussen A2, B1 en B2

De tabel hieronder laat in één oogopslag het verschil zien tussen A2, B1 en B2 (ERK), met focus op woordkeuze, zinsbouw en structuur. Zo zie je precies wat “B1” concreet betekent voor begrijpelijke teksten.

Aspect A2 B1 B2
Begrip en boodschap Begrijpt zeer eenvoudige, alledaagse info en routine-instructies. Begrijpt de hoofdpunten van duidelijke standaardteksten over vertrouwde onderwerpen. Begrijpt hoofdlijnen én relevante details in complexere, ook abstractere teksten.
Woordkeuze Basiswoorden, concrete termen; vermijdt jargon en figuurlijk taalgebruik. Veelvoorkomende woorden; beperkte vaktaal met korte uitleg; enkele abstracte termen mogelijk. Rijkere woordenschat; vaktaal en abstracties zonder uitleg mogelijk; nuance en synoniemen.
Zinsbouw Korte, eenvoudige hoofdzinnen; weinig of geen bijzinnen. Overwegend korte tot middelange zinnen; actieve vorm; enkele bijzinnen en signaalwoorden (omdat, daarom, eerst, daarna). Gevarieerde zinslengte; samengestelde zinnen met meerdere bijzinnen; meer nuance (bijv. hoewel, tenzij).
Structuur en opmaak Zeer duidelijke stap-voor-stap opbouw; korte alinea’s; opsommingen helpen. Heldere alinea-indeling met kopjes; inleiding-kern-slot; signaalwoorden voor samenhang. Uitgebreidere opbouw met redeneringen en tegenargumenten; minder behoefte aan visuele steun.
Voorbeeldzin “Druk op de groene knop. Wacht 2 minuten.” “Druk op de groene knop en wacht ongeveer twee minuten tot het lampje uitgaat.” “Activeer het systeem door op de groene knop te drukken; na circa twee minuten dooft het controlelampje en kunt u verder.”

Kernboodschap: A2 is heel eenvoudig en concreet, B1 is duidelijk en toegankelijk met basis-samenhang, en B2 biedt meer detail en nuance. Schrijf je voor een breed publiek, richt je dan op B1 en licht vaktaal kort toe.

A2 is nog basis: je begrijpt korte zinnen over herkenbare onderwerpen, stelt simpele vragen en voert routinezaken uit met bekende woorden en vaste uitdrukkingen. B1 is de stap naar zelfstandig: je begrijpt de hoofdzaken van duidelijke standaardtaal, redt je in alledaagse situaties, schrijft eenvoudige samenhangende teksten en kunt je mening geven met korte redenen. B2 gaat verder in nuance en flexibiliteit: je begrijpt complexere teksten over concrete én abstracte thema’s, volgt discussies, argumenteert overtuigend en drukt je vrij vlot en spontaan uit, ook met variatie in woordenschat en zinsbouw.

Voor teksten betekent dit dat A2 heel eenvoudig en voorspelbaar is, B1 breed toegankelijk en actiegericht, en B2 geschikt voor lezers die meer detail, nuance en vakinhoud willen zonder struikelen over de taal.

[TIP] Tip: Schrijf alsof je praat: eenvoudig, actief, concreet en direct.

Schrijven op B1 in de praktijk

Schrijven op B1 in de praktijk

Schrijven op B1 begint met keuzes maken: wie wil je bereiken, wat moet je lezer doen en wat is echt essentieel. Zet de kern in de eerste alinea en werk daarna pas details uit, zodat je lezer meteen snapt waar het over gaat. Kies gewone woorden en vermijd vakjargon; als je een vakterm toch nodig hebt, leg die in één simpele zin uit met een kort voorbeeld. Schrijf actief en noem wie iets doet, want dat maakt je boodschap direct en menselijk. Houd zinnen kort en per zin één gedachte, maar varieer in lengte voor een prettig ritme.

Gebruik signaalwoorden als daarom, maar en bijvoorbeeld om de logica zichtbaar te maken en verbind alinea’s met duidelijke tussenkoppen die beloven wat volgt. Controleer namen, datums en bedragen, rond grote cijfers af als dat kan en schrijf stappen in een logische volgorde. Test je tekst hardop, schrap overbodige woorden en vraag één collega of lezer mee te kijken. Zo maak je je tekst helder, snel te scannen en direct bruikbaar.

Jargon en vaktaal begrijpelijk maken

Je maakt vaktaal begrijpelijk door eerst te bepalen of een term echt nodig is; zo niet, kies dan het gewone woord. Is de term wél nodig, geef meteen een korte, duidelijke uitleg in één zin en voeg een concreet voorbeeld toe, zodat je lezer de toepassing ziet. Schrijf afkortingen de eerste keer voluit en vermijd nominalisaties: kies liever registreren dan registratie uitvoeren.

Gebruik vergelijkingen uit het dagelijks leven om abstracte begrippen te verhelderen en wees consequent in woordkeuze, zodat je lezer geen nieuwe termen hoeft te leren. Controleer of je definitie zonder voorkennis te volgen is door de tekst hardop te testen bij iemand buiten je vakgebied en schrap alles wat niet helpt om de actie te begrijpen.

Voorbeelden: van ingewikkeld naar B1

Je maakt lastige zinnen helder door ze korter en actiever te schrijven, moeilijke woorden te vervangen en de volgorde logisch te maken. Ingewikkeld: “De aanvraag dient uiterlijk op de zevende kalenderdag na dagtekening te worden ingediend.” B1: “Stuur je aanvraag binnen 7 dagen na de datum op de brief.” Ingewikkeld: “Na registratie van de betaling vindt verzending plaats.” B1: “We sturen je pakket nadat we je betaling hebben ontvangen.

” Ingewikkeld: “Indien zich storingen voordoen, gelieve contact op te nemen met onze servicedesk.” B1: “Heb je een storing? Bel onze servicedesk.” Ingewikkeld: “Middels onderstaand formulier kan registratie worden gerealiseerd.” B1: “Meld je aan met het formulier hieronder.” Zo kies je een concreet onderwerp, een actief werkwoord en één idee per zin, waardoor je tekst meteen begrijpelijk wordt.

Snel sjabloon om moeilijke termen te verduidelijken

Gebruik een vast patroon zodat je lezer zonder nadenken snapt wat een term betekent. Begin met de term en geef direct een korte uitleg in gewone woorden. Voeg daarna één concreet voorbeeld toe uit een herkenbare situatie. Sluit af met wat dit voor je lezer betekent of welke actie nodig is. Zo bouw je het op: term – uitleg – voorbeeld – gevolg of actie.

Voorbeeld: eigen risico is het deel van de zorgkosten dat je eerst zelf betaalt. Bijvoorbeeld: ga je naar het ziekenhuis, dan betaal je vaak eerst een deel zelf, voordat de zorgverzekeraar de rest vergoedt. Gevolg: check je polis en houd rekening met dit bedrag, zodat je niet voor verrassingen komt te staan.

[TIP] Tip: Gebruik gewone woorden en korte zinnen; leg moeilijke termen kort uit.

Testen en verbeteren naar B1

Testen en verbeteren naar B1

Je brengt een tekst naar B1 door te testen, te meten en daarna gericht te herschrijven. Begin steeds bij het doel van je lezer: wat moet iemand snappen of doen?

  • Zelfcheck en digitale tools: gebruik een B1-checklist (één idee per zin, actieve vorm, concrete woorden, uitleg bij onmisbare vaktaal, volgorde van kern naar detail), lees hardop en schrap wat hapert; controleer zinslengte en ritme, vervang naamwoordstijl door werkwoorden en zet het onderwerp vooraan; meet met een leesbaarheidsmeter (bijv. Flesch-Douma), check de mobiele weergave en doe een 5-seconden test: zijn hoofdboodschap en actie direct zichtbaar?
  • Feedback van je doelgroep: laat iemand buiten je vakgebied meelezen en vraag twee dingen – wat is de kern en welke stap volgt nu; test begrip met een korte taak (formulier invullen of afspraak maken) zonder extra uitleg; noteer waar mensen stoppen of twijfelen, herschrijf die delen en test opnieuw op mobiel en desktop.
  • Veelgemaakte fouten om te vermijden: te lange zinnen en stapelingen (tangconstructies), passieve formuleringen, naamwoordstijl en jargon zonder uitleg; eerst details en pas later de kern, vage koppen en onduidelijke knoppen; te weinig contrast, weinig witruimte en teksten die op mobiel een “wand” vormen.

Maak van testen een vaste routine: check, herschrijf en probeer opnieuw met echte lezers. Zo groeit je tekst stap voor stap naar betrouwbaar B1-niveau.

Zelfcheck en digitale tools voor leesbaarheid

Begin met een snelle zelfcheck: lees je tekst hardop, hoor je haperingen of lange zinnen, dan kun je ze korter maken en de actieve vorm gebruiken. Kijk of elke alinea één punt heeft en of je de kern vooraan zet. Test op mobiel: zie je binnen vijf seconden wat je lezer moet weten of doen? Gebruik daarna digitale tools die zinslengte, passieve vorm, nominalisaties en jargon opsporen en een leesbaarheids- of ERK-inschatting geven, bijvoorbeeld richting B1.

Let op de signalen voor te lange zinnen, stapelingen van bijzinnen en moeilijke woorden. Stel een doelscore in, herschrijf en controleer opnieuw. Tools geven een indicatie, jouw oordeel en een korte test met een proeflezer blijven doorslaggevend.

Feedback van je doelgroep verzamelen en toepassen

Begin met het kiezen van een paar echte lezers uit je doelgroep en laat hen een korte taak uitvoeren, zoals een formulier invullen of een afspraak maken. Vraag ze hardop te denken terwijl ze lezen en noteer waar ze stoppen, twijfelen of een vraag stellen. Verzamel ook signalen uit je data: veelgestelde vragen bij de klantenservice, zoektermen op je site en fouten in formulieren.

Stel na elke sessie één verbeterdoel, herschrijf de knelpunten in gewone woorden en test de nieuwe versie opnieuw. Leg vast welke formuleringen werken, zodat je die vaker gebruikt. Herhaal dit ritme regelmatig, want je leert steeds wat je kunt schrappen, verduidelijken of anders ordenen om echt op B1 uit te komen.

Veelgemaakte fouten die je beter vermijdt

De grootste valkuilen bij B1 zijn lange, opgebouwde zinnen, passieve formuleringen en nominalisaties die je boodschap vaag maken. Je leest dan “Er zal tot verwerking worden overgegaan na registratie” in plaats van “We verwerken je aanvraag nadat we je registratie hebben ontvangen.” Ook zie je vaak dat de kern verstopt zit na een lange inleiding, dat jargon en afkortingen zonder uitleg worden gebruikt en dat acties onduidelijk zijn: je weet niet wat je nu moet doen.

Verder raken lezers in de war door wisselende termen voor hetzelfde begrip, dubbele ontkenningen, vaagtaal zoals “zo spoedig mogelijk” en een mix van aanspreekvormen. Houd het actief, kies één vaste term, geef cijfers en datums helder weer en zet de belangrijkste stap direct aan het begin.

Veelgestelde vragen over wat is b1

Wat is het belangrijkste om te weten over wat is b1?

B1 is een ERK-taalniveau tussen A2 en B2. Je schrijft begrijpelijke, concrete teksten met korte zinnen en actieve vorm. Het is bedoeld voor een breed publiek en bevordert duidelijke, toegankelijke communicatie.

Hoe begin je het beste met wat is b1?

Begin met je doelgroep en kernboodschap. Schrijf actief, maximaal één boodschap per zin. Leg jargon uit met een korte definitie en voorbeeld. Gebruik kopjes en opsommingstekens. Check leesbaarheid met tools en test bij lezers.

Wat zijn veelgemaakte fouten bij wat is b1?

Veelgemaakte fouten: lange, passieve zinnen; vakjargon en afkortingen zonder uitleg; nominalisaties; te veel informatie per alinea; gebrek aan kopjes en witruimte; geen voorbeeld of samenvatting; niet testen bij doelgroep of digitale hulpmiddelen.